Schrif­te­lijke vragen Dier­vrien­delijk Isoleren


Indiendatum: 12 jun. 2023

Aan de voorzitter van de gemeenteraad,

Isolatie treft de leefgebieden van dieren die juist (uitsluitend) in gebouwen wonen, zoals gierzwaluwen, huismussen en vleermuissoorten. Er zijn vele voorbeelden waarbij vleermuizen de dood vonden als slachtoffer van isolatiewerkzaamheden. Het doden van vleermuizen is een onwettige en onacceptabele manier van met dieren omgaan. Van de in Den Haag voorkomende soorten bewonen er een aantal graag de loze ruimtes in huizen en daken: in het bijzonder spouwmuren en ruimtes onder dakpannen. Voor de meervleermuis wordt zelfs het risico gezien dat deze uit Nederland zal verdwijnen door de vele slachtoffers als gevolg van na-isolatie. [1]

De werkwijze rondom vleermuizen raakt verschillende gemeentelijke belangen en doelstellingen, zoals verduurzaming, de kwaliteit van de woningvoorraad, en het zorgen dat binnen de gemeente Den Haag conform de Wet Natuurbescherming beschermde diersoorten niet de dood ingejaagd worden. Ook de Nota Stadsnatuur (RIS305824) erkent het belang om voldoende en veilig leefgebied voor vleermuizen te bieden, met als doel “dat het aantal aanwezige dieren op wijkniveau gelijk blijft en als het even kan, toeneemt”.

Over huismussen stelt de Nota Stadsnatuur dat zij “het in Den Haag al jaren moeilijk hebben en in aantallen teruglopen”. Verwezen wordt naar maatregelen in een soortenmanagementplan en in de omgevingswet. Beide instrumenten zijn nog niet ingevoerd.

Overeenkomstig art. 30 van het Reglement van orde stelt het raadslid Robert Barker, Partij voor de Dieren, de volgende vragen:

  1. Is het college bekend met de brieven aan de Raad van State met daarin de zienswijze van de Zoogdierbescherming en SEVON ten aanzien van de effecten van het na-isoleren van spouwmuren op vleermuizen? [2] Kan het college een reflectie hierop geven?

  2. Wat vindt het college van het feit dat leefplekken van vleermuizen onder grote druk staan, dat ze bij werkzaamheden, zoals woningisolatie, vaak levend worden begraven, dat kraamkolonies en belangrijke vleermuisverblijfplaatsen verdwijnen en dat daardoor een negatieve populatietrend is ontstaan? [3]

  3. Is het college van mening dat vanuit de gemeente Den Haag hier met spoed iets aan gedaan moet worden? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe pakt het college dit op?

  4. Kan het college uiteenzetten wat de rol en mogelijkheden van de gemeente hier (bij het beschermen van vleermuizen in het kader van de verduurzaming en isolatie van woningen) volgens het college is, en wat de rol, mogelijkheden en bevoegdheden van Provincie Zuid-Holland zijn?

  5. Kan het college aangeven hoeveel woningen (naar schatting) in Den Haag spouwmuren hebben?

  6. Wat is de huidige benadering van het college om vleermuizen te beschermen bij isolatiewerkzaamheden? Is er een specifiek beleid of werkwijze, zo ja, kan deze gedeeld worden?

  7. Is het college bereid om bijvoorbeeld via een publiekscampagne of door informatie op de relevante gemeentelijke websites de inwoners van Den Haag uitgebreider te informeren, zodat de regels goed bekend en toegankelijk zijn? [4]

  8. Kan het college aangeven hoe de vleermuispopulatie de afgelopen tijd in Den Haag zich heeft ontwikkeld? Kan hierbij specifiek ook worden ingegaan op de vleermuissoorten die in gebouwen verblijven?

In de Nota Stadsnatuur (RIS305824) stelt het college: “De energietransitie stelt ons voor uitdagingen als het gaat om dieren die in gebouwen leven, zoals vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen” en “Den Haag is een echte vleermuisstad. Van de achttien in Nederland voorkomende soorten leven er maar liefst twaalf in Den Haag. De vleermuis die het meest voorkomt in Den Haag is de gewone dwergvleermuis.” Over vleermuizen wordt gezegd: “Deze dieren kiezen heel specifiek een netwerk aan gebouwen om in te leven. Dit doen ze op basis van de ligging van het pand, de temperatuur en de vochtigheid in de spouw of onder de dakpannen. Vooral aan de gebouwen waarin ze overwinteren of hun jongen grootbrengen, stellen de vleermuizen hoge eisen. Het is dan ook niet voor niets dat sommige gebouwen al decennialang in gebruik zijn. Een geschikte verblijfplaats waar vleermuizen overwinteren of hun jongen grootbrengen, is vaak niet goed na te bootsen met het plaatsen van vleermuiskasten. Vleermuizen krijgen bovendien maar één jong per jaar, en ook niet altijd elk jaar. Het is daardoor een kwetsbare soortgroep die lang nodig heeft om zich te herstellen na een daling van het aantal dieren. Sommige vleermuissoorten zijn als populatie nog aan het herstellen van het inmiddels verboden bestrijdingsmiddel DDT dat in de jaren ’70 van de vorige eeuw werd gebruikt in Nederland. Juist in de wat oudere Haagse wijken vinden we grote vleermuiskolonies. In de wijk Mariahoeve zijn er aanwijzingen dat er grote aantallen vleermuizen in de daar aanwezige flatgebouwen overwinteren. Deze flatgebouwen zijn mogelijk zelfs van belang voor de regionale populatie. Het is daarom nodig dat er extra onderzoek wordt uitgevoerd naar de vleermuispopulaties in de Groene Energie Wijken uit de nota Duurzaamheid, en in het bijzonder in de wijken die boven aan de agenda staan. Zo krijgen we een goed beeld van de populaties zelf en de locaties waar ze verblijven. We kunnen op die manier tijdig anticiperen op voorgenomen maatregelen en werken zo voldoende zorgvuldig om een ontheffing van de Wet natuurbescherming te kunnen krijgen.

9. Kan het college aangeven wat de stand van zaken is rond de genoemde acties? Kan het college aangeven hoe de uitdagingen en methodes die hier in de Nota Stadsnatuur geschetst worden, sindsdien verder zijn aangepakt?

In de Nota Stadsnatuur staat ook: “In het kader van het soortenmanagementplan is het verplicht om bij te houden hoeveel maatregelen er worden getroffen voor huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Dat doen we samen met de woningcorporaties.”

10. Kan het college aangeven hoe het aankijkt tegen het soortenmanagementplan? Is dit in ontwikkeling en wat zou in dit kader gedaan worden om vleermuizen te beschermen?

11. Is het college bekend met de Utrechtse methodiek natuurvriendelijk isoleren die door de provincie Utrecht is ontwikkeld en door vele gemeenten in Utrecht toegepast wordt? Kan het college hierop reflecteren en aangeven in hoeverre dit toegepast wordt, of toepasbaar is in Den Haag? [5]

12. Kan het college toelichten hoe de communicatie en samenwerking met de woningcorporaties verloopt over dit onderwerp? Wordt hier informatie over uitgewisseld en zo ja, wat is de strekking hiervan?

13. Kan het college toelichten hoe de communicatie met particuliere woningeigenaren gaat over dit onderwerp

De Nota Stadsnatuur stelt dat de omgevingswet mogelijkheden biedt voor het inrichten van huismussenwijken.

14. Kan het college het inrichten van huismussenwijken toelichten, hoe dit zou werken onder het regime van de omgevingswet?

15. Is het college dit concreet van plan zodra de omgevingswet wordt ingevoerd? Zo ja, op welke manier wordt dit vastgelegd?

16. Heeft het college ondanks de uitstelling van de omgevingswet in de tussentijd stappen genomen om huismussenwijken te realiseren? Zo ja, welke? Zo niet, waarom niet?

17. Heeft het college andere maatregelen genomen om de stad toegankelijker te maken voor huismussen? Zo ja, welke?

De Nota Stadsnatuur stelt over gierzwaluwen en huismussen: “Door speciale nestkasten in te bouwen in muren van geïsoleerde huizen, kunnen negatieve effecten op deze soorten meestal worden voorkomen.”

18. Kan het college toelichten of dit nu gebeurt bij projecten (renovatie of nieuwbouw) waarbij het puntensysteem natuurinclusief bouwen niet van toepassing is?

19. Op welke manier monitort het college of er voldoende nestgelegenheid is voor huismussen en gierzwaluwen?

20. Op welke manier monitort het college of aangeboden nestgelegenheid voor huismussen en gierzwaluwen op gebouwen effectief is?

21. Kan het college schetsen hoe de populatie ontwikkeling van huismussen en gierzwaluwen in Den Haag verloopt? Ziet het college risico’s doordat huizen grootschalig geïsoleerd zijn of worden voor het leefgebied van deze beschermde diersoorten?

22. Heeft het college, naast het instrument ‘natuurinclusief bouwen’, andere manieren om te zorgen voor het leefgebied voor deze dieren in de gebouwde omgeving? Zo ja, welk instrument en hoe en hoe vaak past het college dit toe?

Robert Barker
Partij voor de Dieren

Indiendatum: 12 jun. 2023
Antwoorddatum: 4 jul. 2023

Het raadslid de heer Barker heeft op 13 juni 2023 een brief met daarin tweeëntwintig vragen aan de voorzitter van de gemeenteraad gericht.

Overeenkomstig artikel 30 van het reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad, beantwoordt het college deze vragen als volgt. Isolatie treft de leefgebieden van dieren die juist (uitsluitend) in gebouwen wonen, zoals gierzwaluwen, huismussen en vleermuissoorten. Er zijn vele voorbeelden waarbij vleermuizen de dood vonden als slachtoffer van isolatiewerkzaamheden. Het doden van vleermuizen is een onwettige en onacceptabele manier van met dieren omgaan. Van de in Den Haag voorkomende soorten bewonen er een aantal graag de loze ruimtes in huizen en daken: in het bijzonder spouwmuren en ruimtes onder dakpannen.

Voor de meervleermuis wordt zelfs het risico gezien dat deze uit Nederland zal verdwijnen door de vele slachtoffers als gevolg van na-isolatie. De werkwijze rondom vleermuizen raakt verschillende gemeentelijke belangen en doelstellingen, zoals verduurzaming, de kwaliteit van de woningvoorraad, en het zorgen dat binnen de gemeente Den Haag conform de Wet Natuurbescherming beschermde diersoorten niet de dood ingejaagd worden. Ook de Nota Stadsnatuur (RIS305824) erkent het belang om voldoende en veilig leefgebied voor vleermuizen te bieden, met als doel “dat het aantal aanwezige dieren op wijkniveau gelijk blijft en als het even kan, toeneemt”. Over huismussen stelt de Nota Stadsnatuur dat zij “het in Den Haag al jaren moeilijk hebben en in aantallen teruglopen”. Verwezen wordt naar maatregelen in een soortenmanagementplan en in de omgevingswet. Beide instrumenten zijn nog niet ingevoerd.

1) Is het college bekend met de brieven aan de Raad van State met daarin de zienswijze van de Zoogdierbescherming en SEVON ten aanzien van de effecten van het na-isoleren van spouwmuren op vleermuizen? Kan het college een reflectie hierop geven?
Het college is hiermee bekend en ziet dit als een niet eenvoudig op te lossen vraagstuk. Enerzijds is er de grote noodzaak voor CO2-reductie, die deels bereikt kan worden door een betere isolatie van gebouwen, en anderzijds is er de zorg voor kwetsbare diersoorten met een zeer strikte bescherming zoals vleermuizen. Het spanningsveld tussen de energietransitie enerzijds en de bescherming van vleermuizen anderzijds wordt niet alleen door het college ervaren maar is een onderwerp dat alle overheden bezighoudt. Zo heeft de Rijksoverheid dit jaar vanuit het Nationaal Isolatieprogramma (NIP) 40 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de versnelling van natuurinclusief isoleren. Deze middelen zijn bedoeld om ecologisch onderzoek te doen naar de aanwezigheid van gebouwbewonende diersoorten, waaronder vleermuizen in bijvoorbeeld spouwmuren en indien nodig voor maatregelen om de diersoorten te beschermen. Ook de Raad van State erkent het dilemma en heeft, in een casus tussen de provincie Utrecht en een isolatiebedrijf, aan externe meedenkers (Amicus curiae) oplossingen voor dit dilemma gevraagd.

2) Wat vindt het college van het feit dat leefplekken van vleermuizen onder grote druk staan, dat ze bij werkzaamheden, zoals woningisolatie, vaak levend worden begraven, dat kraamkolonies en
belangrijke vleermuisverblijfplaatsen verdwijnen en dat daardoor een negatieve populatietrend
is ontstaan?

De teruggang van vleermuispopulaties als gevolg van werkzaamheden is helaas een landelijke te
betreuren trend, maar betreft niet alle soorten. De trend van de soort waarvan in Haagse panden
belangrijke kolonies aanwezig zijn (de gewone dwergvleermuis) vertoont vooralsnog geen landelijke en provinciale negatieve trend. Op dit moment zijn er onvoldoende gegevens om een uitspraak over de populatietrend in Den Haag te doen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 8.

3) Is het college van mening dat vanuit de gemeente Den Haag hier met spoed iets aan gedaan moet worden? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe pakt het college dit op?

Het college erkent de urgentie ten aanzien van de bescherming van vleermuizen, maar wijst erop dat niet de gemeente, maar de provincie Zuid-Holland en deels de Rijksoverheid het bevoegd gezag is voor de Wet natuurbescherming. Daarnaast is na-isolatie niet vergunningsplichtig waardoor de gemeente geen sturingsmogelijkheden heeft op het vastgoed dat niet in eigendom is van de gemeente.

4) Kan het college uiteenzetten wat de rol en mogelijkheden van de gemeente hier (bij het
beschermen van vleermuizen in het kader van de verduurzaming en isolatie van woningen)
volgens het college is, en wat de rol, mogelijkheden en bevoegdheden van Provincie Zuid-Holland
zijn?

Voor zover het niet-vergunningsplichtige handelingen betreft, heeft de gemeente geen andere
sturingsmogelijkheden dan het geven van voorlichting en/of het erop wijzen dat aan de verplichtingen van de Wet natuurbescherming moet worden voldaan. De rol van de provincie Zuid-Holland bestaat enerzijds uit het handhaven na een overtreding en anderzijds kan zij wellicht ook de mogelijkheid van natuurvriendelijk isoleren in Zuid-Holland juridisch mogelijk maken. Wanneer de provincie deze mogelijkheid ziet, kan deze alleen worden ingezet wanneer een gemeente een soortenmanagementplan heeft. Zie ook de beantwoording van vraag 11.

5) Kan het college aangeven hoeveel woningen (naar schatting) in Den Haag spouwmuren hebben?

De meeste woningen die na 1930 zijn gebouwd zijn voorzien van een spouwmuur. In Den Haag zijn
sinds 1930 circa 126.000 panden gebouwd.

6) Wat is de huidige benadering van het college om vleermuizen te beschermen bij
isolatiewerkzaamheden? Is er een specifiek beleid of werkwijze, zo ja, kan deze gedeeld worden?

De gemeente heeft formeel geen sturingsmogelijkheden wanneer het gaat om vergunningsvrije
handelingen van derden. Voor het eigen vastgoed voert de gemeente eerst een vleermuisonderzoek uit en vraagt indien nodig een ontheffing aan. Dit is ook de werkwijze van in Den Haag actieve woningcorporaties.

7) Is het college bereid om bijvoorbeeld via een publiekscampagne of door informatie op de
relevante gemeentelijke websites de inwoners van Den Haag uitgebreider te informeren, zodat de
regels goed bekend en toegankelijk zijn?

Het college is bereid om op informatiepunten over isolatie en bij subsidieverstrekkingen extra
informatie ten aanzien van de bescherming van vleermuizen te geven.

8) Kan het college aangeven hoe de vleermuispopulatie de afgelopen tijd in Den Haag zich heeft
ontwikkeld? Kan hierbij specifiek ook worden ingegaan op de vleermuissoorten die in gebouwen
verblijven?

Sinds 2019 monitort het college de vleermuispopulatie door middel van de VleerMUS methode. Het is nog niet mogelijk om op basis van de tot nu toe verzamelde gegevens uitspraken te doen over het verloop van de populaties.

In de Nota Stadsnatuur (RIS305824) stelt het college: “De energietransitie stelt ons voor uitdagingen als het gaat om dieren die in gebouwen leven, zoals vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen” en “Den Haag is een echte vleermuisstad. Van de achttien in Nederland voorkomende soorten leven er maar liefst twaalf in Den Haag. De vleermuis die het meest voorkomt in Den Haag is de gewone dwergvleermuis.” Over vleermuizen wordt gezegd: “Deze dieren kiezen heel specifiek een netwerk aan gebouwen om in te leven. Dit doen ze op basis van de ligging van het pand, de temperatuur en de vochtigheid in de spouw of onder de dakpannen.
Vooral aan de gebouwen waarin ze overwinteren of hun jongen grootbrengen, stellen de vleermuizen hoge eisen. Het is dan ook niet voor niets dat sommige gebouwen al decennialang in gebruik zijn. Een geschikte verblijfplaats waar vleermuizen overwinteren of hun jongen grootbrengen, is vaak niet goed na te bootsen met het plaatsen van vleermuiskasten. Vleermuizen krijgen bovendien maar één jong per jaar, en ook niet altijd elk jaar. Het is daardoor een kwetsbare soortgroep die lang nodig heeft om zich te herstellen na een daling van het aantal dieren. Sommige vleermuissoorten zijn als populatie nog aan het herstellen van het inmiddels verboden bestrijdingsmiddel DDT dat in de jaren ’70 van de vorige eeuw werd gebruikt in Nederland. Juist in de wat oudere Haagse wijken vinden we grote vleermuiskolonies. In de wijk Mariahoeve zijn er aanwijzingen dat er grote aantallen vleermuizen in de daar aanwezige flatgebouwen overwinteren. Deze flatgebouwen zijn mogelijk zelfs van belang voor de regionale populatie. Het is daarom nodig dat er extra onderzoek wordt uitgevoerd naar de vleermuispopulaties in de Groene Energie Wijken uit de nota Duurzaamheid, en in het bijzonder in de wijken die boven aan de agenda staan. Zo krijgen we een goed beeld van de populaties zelf en de locaties waar ze verblijven. We kunnen op die manier tijdig anticiperen op voorgenomen maatregelen en werken zo voldoende zorgvuldig om een ontheffing van de Wet natuurbescherming te kunnen krijgen.”

9) Kan het college aangeven wat de stand van zaken is rond de genoemde acties? Kan het college
aangeven hoe de uitdagingen en methodes die hier in de Nota Stadsnatuur geschetst worden,
sindsdien verder zijn aangepakt?

Het college is in 2020 begonnen met het stadsbreed inventariseren van de grotere vleermuiskolonies.

Medio 2024 is geheel Den Haag, met uitzondering van het stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg,
geïnventariseerd. In 2024 wordt bezien of ook het inventariseren van Leidschenveen-Ypenburg zinvol is. De verwachting is dat hier te weinig kolonies aanwezig zijn (recente Vinex-bouw) en tevens worden in Leidschenveen-Ypenburg weinig isolatiewerkzaamheden verwacht.

In de Nota Stadsnatuur staat ook: “In het kader van het soortenmanagementplan is het verplicht om bij te houden hoeveel maatregelen er worden getroffen voor huismussen, gierzwaluwen en
vleermuizen. Dat doen we samen met de woningcorporaties.”

10) Kan het college aangeven hoe het aankijkt tegen het Soortenmanagementplan? Is dit in
ontwikkeling en wat zou in dit kader gedaan worden om vleermuizen te beschermen?

In 2018 is het soortenmanagementplan (voor gemeentelijk vastgoed en corporatiebezit) ter beoordeling bij de Omgevingsdienst Haaglanden ingediend. Den Haag was hiermee de eerste gemeente in ZuidHolland met een dergelijk plan. Het was voor de Omgevingsdienst Haaglanden destijds niet eenvoudig om dit plan juridisch te toetsen en mede als gevolg van een verschil van inzicht is de voortgang hiermee tot stilstand gekomen. Inmiddels is er bij zowel de Omgevingsdienst Haaglanden, de provincie Zuid-Holland als bij de gemeente meer duidelijkheid en consensus over hoe een dergelijk plan er uit moet zien. Begin 2023 is het proces met de Omgevingsdienst Haaglanden weer opgestart en de intentie is om eind 2023 een nieuw plan ter beoordeling bij de Omgevingsdienst Haaglanden in te dienen. De gemeente en de Omgevingsdienst Haaglanden werken hierin, met diverse woningcorporaties, nauw
samen. Wanneer dit soortenmanagementplan in werking treedt, is dit plan alleen rechtsgeldig voor het gemeentelijk vastgoedbezit en het vastgoedbezit van de aangesloten woningcorporaties. Met de Omgevingsdienst Haaglanden is afgesproken om in 2024 te onderzoeken wat er nog nodig is om het ook voor het particuliere vastgoed bezit te laten gelden.

11) Is het college bekend met de Utrechtse methodiek natuurvriendelijk isoleren die door de provincie Utrecht is ontwikkeld en door vele gemeenten in Utrecht toegepast wordt? Kan het college hierop reflecteren en aangeven in hoeverre dit toegepast wordt, of toepasbaar is in Den Haag?

De methode natuurvriendelijk isoleren is door de provincie Utrecht juridisch mogelijk gemaakt voor
gemeenten die werken aan een Soortenmanagementplan. Wanneer de provincie Zuid-Holland dit ook mogelijk maakt voor haar gemeenten, kan dit ook in Den Haag worden doorgevoerd. De methode natuurvriendelijk isoleren geldt overigens alleen voor individuele grondgebonden woningen in particulier eigendom en is voor Den Haag dan ook maar beperkt toepasbaar. Onduidelijk is overigens of de methode van natuurvriendelijk isoleren juridisch standhoudt. Naar verwachting zal de uitspraak van de Raad van State inzake een dwangsom die de gedeputeerde staten van Utrecht aan een isolatiebedrijf hebben opgelegd hier binnenkort meer duidelijkheid over geven.

12) Kan het college toelichten hoe de communicatie en samenwerking met de woningcorporaties
verloopt over dit onderwerp? Wordt hier informatie over uitgewisseld en zo ja, wat is de
strekking hiervan?

De woningcorporaties zijn goed op de hoogte van de verplichtingen die gelden vanuit de Wet
natuurbescherming en handelen daarnaar. In het proces van het opstellen van het
soortenmanagementplan zijn zij actief betrokken.

13) Kan het college toelichten hoe de communicatie met particuliere woningeigenaren gaat over dit onderwerp?

Op dit moment wordt hier niet actief over gecommuniceerd. Zie verder het antwoord op vraag 7.
De Nota Stadsnatuur stelt dat de omgevingswet mogelijkheden biedt voor het inrichten van
huismussenwijken.

14) Kan het college het inrichten van huismussenwijken toelichten, hoe dit zou werken onder het
regime van de omgevingswet?

In een Omgevingsplan kan worden opgenomen dat bepaalde wijken een meer dan gemiddeld belang vervullen voor huismussen en dat er bij de inrichting van de openbare en private ruimte er expliciet aandacht moet zijn aan voldoende groen voor huismussen.

15) Is het college dit concreet van plan zodra de omgevingswet wordt ingevoerd? Zo ja, op welke
manier wordt dit vastgelegd?

Onderzocht wordt nog of dit onderdeel kan worden van het Omgevingsplan.

16) Heeft het college ondanks de uitstelling van de omgevingswet in de tussentijd stappen genomen om huismussenwijken te realiseren? Zo ja, welke? Zo niet, waarom niet?
Zie hiervoor de beantwoording van vraag 17.

17) Heeft het college andere maatregelen genomen om de stad toegankelijker te maken voor
huismussen? Zo ja, welke?

Een belangrijk deel van het leefgebied van de huismus vormen de (achter)tuinen van particulieren.
Daarom heeft het college in het kader van Steenbreek in 2022 extra aandacht besteed aan
huismusvriendelijke inrichting van tuinen.

De Nota Stadsnatuur stelt over gierzwaluwen en huismussen: “Door speciale nestkasten in te
bouwen in muren van geïsoleerde huizen, kunnen negatieve effecten op deze soorten meestal worden voorkomen.”

18) Kan het college toelichten of dit nu gebeurt bij projecten (renovatie of nieuwbouw) waarbij het
puntensysteem natuurinclusief bouwen niet van toepassing is?

Voor gebouwen waar het puntensysteem natuurinclusief bouwen niet van toepassing is, heeft de
gemeente geen sturing ten aanzien van het verplichten van het aanbrengen van verblijfplaatsen. Op 5 juni 2023 heeft de minister van voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening echter aan de Tweede Kamer toegezegd dat voorzieningen voor vogels en vleermuizen verplicht worden bij grote renovaties en nieuwbouw. Hiermee vervalt de noodzaak van gemeentelijke sturing.

19) Op welke manier monitort het college of er voldoende nestgelegenheid is voor huismussen en
gierzwaluwen?

Vooralsnog is geen reden om aan te nemen dat de hoeveelheid nestgelegenheid in Den Haag voor
huismussen en gierzwaluwen een beperkende factor is. Dit wordt bevestigd in een biotoopscan voor huismussen uit 2016. Om dit zo te houden dient er bij (renovatie)werkzaamheden voldoende
nestgelegenheid te blijven behouden. Zie ook de antwoorden de vragen 18 en 21.

20) Op welke manier monitort het college of aangeboden nestgelegenheid voor huismussen en
gierzwaluwen op gebouwen effectief is?

Het college monitort dit vooralsnog niet. Wel monitort het college de populatieontwikkeling. Zie
hiervoor het antwoord op vraag 21.

21) Kan het college schetsen hoe de populatie ontwikkeling van huismussen en gierzwaluwen in Den Haag verloopt? Ziet het college risico’s doordat huizen grootschalig geïsoleerd zijn of worden
voor het leefgebied van deze beschermde diersoorten?

Het college is in 2023 gestart met een langjarige monitoring van huismussen en gierzwaluwen en kan derhalve nog geen uitspraken doen over de populatietrend. Voor beide soorten geldt echter dat waarschijnlijk andere oorzaken dan het verdwijnen van voldoende nestgelegenheid de grootse
bedreiging zijn. Voor huismussen is dit met name de voortschrijdende verdichting en voor
gierzwaluwen de afnemende hoeveelheid insecten. Daarnaast zorgen de steeds langdurigere
warmteperiodes met hogere temperaturen ervoor dat de traditionele geschiktheid van nestgelegenheid onder dakpannen afneemt. Het wordt voor vogels vaak te heet onder de dakpannen. Dit wordt verder versterkt door de toenemende isolatie van daken.

22) Heeft het college, naast het instrument ‘natuurinclusief bouwen’, andere manieren om te zorgen voor het leefgebied voor deze dieren in de gebouwde omgeving? Zo ja, welk instrument en hoe vaak past het college dit toe?

Het college beschikt niet over andere instrumenten dan genoemde. De verwachting is dat het van
rijkswege verplichten van het inbouwen van voorzieningen voor vogels en vleermuizen bij grote
renovaties en nieuwbouw, extra instrumenten overbodig maakt.

Het college van burgemeester en wethouders,
de secretaris, de burgemeester,
Ilma Merx Jan van Zanen